Boccia is een precisiebalsport die oorspronkelijk uit Italië komt en nu wereldwijd wordt beoefend door atleten met een handicap. De sport is ontworpen voor mensen met een fysieke handicap en het doel is om zoveel mogelijk ballen dichter bij de witte ‘jack’ te plaatsen dan je tegenstander.
De oorsprong van de sport gaat terug tot de oude Grieken en Romeinen, maar de moderne versie van de sport werd ontwikkeld in Italië in 16e eeuw. Het werd in 1984 opgenomen in de Paralympische Spelen en wordt momenteel gespeeld in meer dan 70 landen over de hele wereld.
Boccia wordt gespeeld op een rechthoekig speelveld van 12,5 meter lang en 6 meter breed. De ballen worden gegooid met de hand, voet of met een rolgoot. Het doel van de sport is om zoveel mogelijk ballen dichter bij het doelwit te plaatsen dan je tegenstander. Het doelwit bestaat uit een witte bal, ook wel de jack genoemd, die aan het begin van elk end wordt gegooid.
Er zijn vier klassen van deelnemers, afhankelijk van de aard van hun fysieke handicap. Deze zijn als volgt:
- BC1: atleten met een ernstige coördinatieve beperking die de bal met de hand of voet spelen.
- BC2: atleten met een coördinatieve beperking die de bal met de hand mogen gooien.
- BC3: atleten met een ernstige fysieke handicap die de bal met behulp van een rolgoot spelen. Het kan worden gespeeld door atleten met een cerebrale parese, spierziekte, dwarslaesie of andere neurologische aandoeningen.
- BC4: atleten met een ernstige beperking in kracht die de bal met de hand of voet spelen.
Een boccia-wedstrijd begint met een toss om te beslissen met rood en met blauw speelt. Het team dat met rood speelt mag als eerste de jack gooien. Vervolgens gooien beide teams hun ballen om zo dicht mogelijk bij de jack te komen. Het team waarvan de bal het dichtst bij de jack ligt, scoort een of meerdere punten.